De Raad heeft vooropgesteld dat het hier in wezen gaat om de toetsing van de Zetelovereenkomst inzake het ICTY tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties aan de internationale discriminatieverboden. De Raad oordeelt dat, in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad, de Zetelovereenkomst kan worden getoetst aan andere internationale overeenkomsten. De besluitwetgever heeft in redelijkheid tot de aangevochten regeling kunnen komen en de toepassing van de regeling door de Svb jegens betrokkene is niet van redelijke grond ontbloot. Gelet hierop is van strijd met het discriminatieverbod geen sprake.
Ten aanzien van het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM oordeelt de Raad dat in het midden kan worden gelaten of in een geval als het onderhavige sprake is van een aantasting van het genot van de eigendom. Voor zover daarvan sprake is slaagt het beroep op deze bepaling niet. Naar het oordeel van de Raad kan worden aangenomen dat betrokkene voor haar verlies afdoende is gecompenseerd. Van een buitensporige last voor betrokkene is derhalve geen sprake.