Zoals reeds hiervoor overwogen is tussen partijen niet in geschil, en de rechtbank acht dit juist, dat Nederland niet-ingezetenen die aan de ‘Schumacker-norm’ voldoen discrimineert, door hen niet toe te staan negatieve inkomsten uit een in het buitenland gelegen eigen woning in aftrek te brengen op het Nederlandse belastbare inkomen uit werk en woning. De rechtbank leidt uit het arrest-Gielen af dat deze discriminatie niet (volledig) kan worden geneutraliseerd doordat Nederland niet-ingezetenen de mogelijkheid biedt om deze discriminatie, en dus de ongelijke behandeling, op te heffen, door te kiezen voor de wijze van belastingheffing die geldt ten aanzien van ingezetenen. Immers, de vraag kan worden opgeworpen of het keuzerecht van artikel 2.5 Wet IB 2001 een adequaat en tevens proportioneel middel is om de gegeven discriminatie te neutraliseren.
De rechtbank wijst in dit verband op artikel 2.5, derde lid, Wet IB 2001, waarin is bepaald dat, indien de niet-ingezetene niet langer opteert voor de keuzeregeling van artikel 2.5 Wet IB 2001 er een terugname plaats van de negatieve buitenlandse inkomensbestanddelen die gedurende de optieperiode ten laste zijn gekomen van het Nederlandse inkomen, de zogenoemde ‘claw back’- regeling. Nederland dwingt de niet-ingezetene dan ook niet alleen te kiezen voor binnenlandse belastingplicht, doch ook om deze keuze, dit op straffe van veelal aanzienlijke kosten, ook in de toekomst voort te zetten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de huidige opzet van artikel 2.5 Wet IB 2001, zo daarmee al gesproken kan worden van neutralisering van de discriminerende situatie, ten opzichte van niet-ingezetenen niet proportioneel uitwerkt. Van belanghebbende mag dan ook niet worden verlangd dat, nu hij aan de Schumacker-vereisten voldoet, hij de daarmee samenhangende rechtsgevolgen effectueert door een beroep te doen op de keuzeregeling van artikel 2.5 Wet IB 2001.