Ten aanzien van de zetel van de onderneming waartoe het schip behoort, heeft de Inspecteur gesteld dat G B.V., de eigenaar van het schip in het onderhavige jaar, de onderneming exploiteert. Uit de door de Inspecteur overgelegde geconsolideerde jaarstukken over het onderhavige jaar van B B.V. blijkt volgens de Inspecteur dat G B.V. de vrachtopbrengsten alsmede de kosten van het schip verantwoordt. De Inspecteur heeft echter geen enkelvoudige jaarstukken van G B.V. overgelegd. De inspecteur heeft ook geen derdenonderzoek laten doen bij G B.V. Het Hof is van oordeel dat uit de geconsolideerde jaarstukken van B B.V. niet kan worden afgeleid dat G B.V. een schip exploiteert. Voorts rechtvaardigt de omstandigheid dat G B.V. als eigenaar van het schip, tegen de regels van de wet in, niet over een Rijnvaartverklaring beschikt, niet de conclusie van de Inspecteur dat de exploitant van het schip geacht moet worden in Nederland te zijn gevestigd. Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zetel van de onderneming waartoe het schip behoort, zich in Nederland bevindt.Nu de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zetel van de onderneming waartoe het schip behoort zich in Nederland bevindt, acht het Hof eveneens niet aannemelijk gemaakt dat de wetgeving over sociale verzekeringen van Nederland van toepassing is over de periode waarin belanghebbende werkzaamheden heeft verricht voor A.
Gelet op al het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat belanghebbende betreffende de periode dat hij werkzaamheden voor A heeft verricht, geen verzekerde is voor de volksverzekeringen in Nederland. Belanghebbende is mitsdien over die periode geen premie volksverzekeringen verschuldigd.