Onder meer betrof het de verdenking dat de mannen het Zuid Afrikaanse zeiljacht Choizil hadden overvallen. Zij zijn in november 2010 in de Somalische wateren aangehouden door de Nederlandse marine. Daarna zijn zij ter berechting overgebracht naar Nederland.
Drie verdachten zijn schuldig bevonden aan het plegen van een “kale” zeeroof. Daarmee wordt bedoeld het (zwaar) bewapend met boten de volle zee opgaan met de bedoeling een schip te kapen. Daarbij is overwogen dat het feit dat (nog) niet daadwerkelijk tot kaping was overgegaan slechts te danken is aan de Nederlandse marine die op tijd heeft ingegrepen.
De beantwoording van de bewijsvraag omtrent de betrokkenheid van de verdachten bij de gewelddadigheden tegen de Choizil was complex, omdat alle verdachten pas twee weken daarna zijn aangehouden. Deze betrokkenheid is slechts bij twee van de verdachten vastgesteld.
In het vonnis wordt benadrukt dat het door kapers gebruikte grof geweld vaak leidt tot buitengewoon veel leed onder de ter verkrijging van losgeld gegijzelde bemanningsleden. Verder wordt overwogen dat de piraterij in de Somalische wateren een serieuze bedreiging vormt voor de internationale zeevaart. Het vrije vervoer van vracht, grondstoffen en brandstoffen komt steeds meer in gevaar. Mondiale economische gevolgen kunnen niet meer worden uitgesloten.
In het vonnis wordt ook stil gestaan bij de buitengewoon schrijnende omstandigheden in Somalië. Gewapende conflicten zijn aan de orde van de dag. Daarnaast wordt het gebied geteisterd door de ergste hongersnood sinds jaren. De verdachten hebben allen verklaard over hoe zij door deze omstandigheden zelf zijn getroffen. De rechtbank heeft echter expliciet overwogen dat deze omstandigheden, hoe ongunstig ook, op geen enkele wijze kunnen en mogen worden aanvaard als rechtvaardiging voor het plegen van daden van piraterij.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat in strafverzwarende zin rekening gehouden met de professionele wijze waarop de zeeroof was georganiseerd. In zéér geringe mate is het gegeven meegewogen dat detentie voor de vijf verdachten een zwaardere belasting vormt dan voor een willekeurig in Nederland aangehouden en berecht persoon omdat het steeds de verdachte zelf is geweest die in de kern deze situatie in het leven heeft geroepen.
In deze zaak was de vraag of Nederland rechtsmacht heeft geen onderwerp van debat. Deze rechtbank heeft in het onherroepelijke vonnis van 17 juni 2010 (LJN BM8116) in een soortgelijke zaak bij dit punt uitvoerig stilgestaan. De rechtsmacht vloeit voort uit de in het Wetboek van Strafrecht gevestigde universele rechtsmacht voor gevallen van piraterij op de volle zee waar ook ter wereld door wie dan ook gepleegd, welke regeling aansluit bij daartoe strekkende verdragen.