De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft geoordeeld dat de uitsluiting van ingezetenen op basis van art. 6(2) AKW 'primair' gegrond is op nationaliteit, zodat zij alleen kan worden gerechtvaardigd door very weighy reasons zoals bedoeld in het Gaygusuz-arrest van het EHRM. De CRvB acht de met de Koppelingswet te bereiken doelen en het daarvoor gebruikte middel op zichzelf aanvaardbaar. Hij acht toepassing van art. 6(2) AKW in beginsel ook evenredig, maar hij maakt een uitzondering voor
- (i) ouders met kinderen die voor de overheid kenbaar al langere tijd in Nederland verblijven,
- (ii) waarvan zekere tijd rechtmatig op grond van een voorwaardelijk verblijfsrecht,
- (iii) die inmiddels een zodanige band met Nederland hebben opgebouwd dat zij geacht kunnen worden ingezetene te zijn in Nederland en (iv) die 'ten tijde in geding' rechtmatig in Nederland verblijven.
Het geschil in cassatie betreft in elk geval het oordeel van de CRvB over de (dis)proportionaliteit van toepassing van art. 6(2) AKW in casu, maar kennelijk ook de geschiktheid van uitsluiting van deze specifieke groep vreemdelingen, nu twijfelachtig is of in hun geval het doel van de koppelingswetgeving (voorkoming van worteling in Nederland) nog bereikt kan worden.
A.-G. Wattel meent met de CRvB dat art. 6(2) AKW indirect onderscheid maakt naar nationaliteit, zodat in beginsel very weighy reasons moeten worden aangevoerd om het gemaakte onderscheid te rechtvaardigen. Dan is de vraag of de door de SVB aangevoerde argumenten voldoende weighty zijn om de uitsluiting ex art. 6(2) AKW geschikt en proportioneel te achten om de op zichzelf gerechtvaardigde doelstelling van de bepaling te bereiken. Er verzet zich zijns inziens geen rechtsregel tegen dat de CRvB bij zijn proportionaliteitsafweging enig extra gewicht toekent aan de door het IVRK beschermde belangen van kinderen.
De CRvB heeft zijns inziens echter onvoldoende inzicht gegeven in zijn proportionaliteitsafweging. Onduidelijk is of hij meent dat als de belanghebbenden inmiddels zodanig in Nederland geworteld zijn dat zij bezwaarlijk nog uitgezet kunnen worden, het met de koppelingswet beoogde doel niet meer bereikt kan worden en daarmee toepassing van art. 6(2) AKW ontoelaatbaar wordt. De CRvB heeft bij zijn proportionaliteitsoordeel voorts niet meegewogen dat (de kinderen van) de belanghebbenden mogelijk in aanmerking komen voor subsidiaire voorzieningen zoals bijstand of de COA-regeling, de beschikbaarheid waarvan zeer wel disproportionaliteit van weigering van kinderbijslag zou kunnen wegnemen.
Ook is de rechtsopvatting van de CRvB onduidelijk omdat hij bij zijn terugwijzing naar de SVB niet zichtbaar onderscheidt tussen belanghebbenden met een (weliswaar voorwaardelijk) verblijfsrecht en belanghebbenden zonder enig verblijfsrecht (illegalen), zodat onduidelijk is wat hij op dit punt van de SVB verwacht.
Uit het arrest Niedzwiecki, waarop de CRvB zijn oordeel mede baseert, kunnen volgens de A.-G. ten slotte geen doorslaggevende gevolgen worden getrokken voor de zaken van de belanghebbenden, onder meer omdat het EHRM in die zaak niet is toegekomen aan de proportionaliteitsvraag en die zaak zelfs opgevat kan worden als een zeker terugkomen op Gaygusuz. Conclusie vernietiging wegens schending of verkeerde toepassing van de discriminatietoets die benodigd is voor de bepaling van de kring van verzekerden en terugwijzing naar de feitenrechter voor feitelijk onderzoek, benodigd voor geschiktheids- en proportionaliteitsoordelen.