Wie recht zoekt, heeft iemand nodig die recht spreekt. Heel vroeger waren dat de oudsten van een dorp of stad. Mensen met veel levenservaring. In de middeleeuwen was het de koning die zich als rechter opwierp. Net als de wijze koning Salomo uit de Bijbel was het zijn taak om een rechtvaardig rechter te zijn voor rijken en armen, weduwen en wezen. In de zeventiende en achttiende eeuw spraken er ook burgers recht. In de Republiek der Verenigde Nederlanden waren er rechterlijke colleges voor handels- en zeezaken waarin kooplieden zaten.
In de negentiende eeuw kreeg de organisatie van de Rechtspraak een nieuwe vorm. Nadat de Franse keizer Napoleon Nederland had ingelijfd, werd op 1 maart 1811 de Franse wetgeving ingevoerd. Een belangrijk onderdeel van die wet was de scheiding van machten. De wetgever, de bestuurder en de rechter hadden allemaal een aparte taak. De Rechtspraak moest onafhankelijk en onpartijdig zijn.
Sindsdien is er natuurlijk veel veranderd. Maar één ding is nog precies hetzelfde: de Nederlandse Rechtspraak is onpartijdig en onafhankelijk. Al tweehonderd jaar lang.