Belanghebbende zou de vergoeding ook in volle omvang hebben ontvangen ingeval de arbeidsovereenkomst al na een maand door de werkgever zou zijn beëindigd. Voorts zou hij de vergoeding in het geheel niet hebben ontvangen als de arbeidsovereenkomst niet door de werkgever zou zijn beëindigd, dan wel zou zijn beëindigd door middel van ontslag op staande voet wegens een dringende reden of na twee jaar ziekte.
Aldus houdt de vergoeding niet ten nauwste verband met bepaalde door belanghebbende verrichte arbeid of met in een bepaald tijdvak door hem verrichte arbeid ten behoeve van deze werkgever, waarvoor het de rechtstreekse beloning vormt, maar vindt de vergoeding meer algemeen haar oorzaak in het voorheen door belanghebbende verricht hebben van arbeid.
Gezien het vorenstaande merkt het Hof de vergoeding aan als loon uit vroegere arbeid. Ingevolge artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, is de grondslag voor toepassing van de 30%-regeling beperkt tot loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, zodat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op toepassing van de 30%-regeling op de vergoeding.