Het Hof stelt de Inspecteur in het gelijk en is van oordeel dat A niet over de vereiste schaarse specifieke deskundigheid beschikt. Het Hof acht daarbij van belang dat hoewel A over vaardigheden van een ervaren pijpfitter beschikt, van een ervaren pijpfitter niet kan worden gezegd dat hij specifieke deskundigheid bezit in de zin van de 30%-regeling. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat pijpfitten een vak is dat op het niveau van lager of middelbaar beroepsonderwijs kan worden geleerd, en dat niet kan worden gezegd dat de opleiding hoog gekwalificeerd of gespecialiseerd is. Dat er op de Nederlandse arbeidsmarkt een schaarste heerst aan ervaren pijpfitters en dat de opdrachtgevers van belanghebbende strenge eisen stellen aan het technisch kunnen van de pijpfitters zijn omstandigheden die zowel afzonderlijk als in onderling verband bezien niet tot de conclusie leiden dat A over specifieke deskundigheid beschikt, aldus het Hof.
In cassatie komt belanghebbende met drie klachten op tegen voornoemd oordeel van het Hof. De A-G gaat in zijn conclusie in op de vraag of het Hof een juiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling of A specifieke deskundigheid bezit. De A-G merkt op dat de precieze weging en het niveau van elk van die factoren niet in de regeling zijn vastgelegd en dus in laatste instantie ter beoordeling aan de rechter is. Hierbij is volgens hem van belang de achtergrond van de regeling, namelijk de wens het bedrijfsleven tegemoet te komen in de verhoudingsgewijs hoge kosten die het zich moet getroosten om werknemers uit het buitenland aan te trekken die op de Nederlandse arbeidsmarkt moeilijk of niet te vinden zijn. De ratio van de regeling is dus om te helpen vermijden dat in de Nederlandse economie haperingen optreden doordat bepaalde voor de productie noodzakelijke functies niet kunnen worden vervuld.
De A-G is van oordeel dat 's Hofs oordeel dat de opleiding niet gespecialiseerd is, onbegrijpelijk is gelet op hetgeen omtrent de opleiding ten processe vaststaat en de omstandigheid dat een dergelijke opleiding in heel Nederland niet bestaat.
Hoezeer opleidingen die niet een excellent intellectueel niveau vergen voor de economie van belang zijn, blijkt wel uit de dezer dagen met enige regelmaat verschijnende berichten dat leidende personen uit het bedrijfsleven erover klagen dat te weinige jonge mensen kiezen voor de technische opleiding op mbo-niveau. In de besluiten die aan de huidige regeling voorafgingen, werd uitgegaan van een hoog gekwalificeerde of specifieke opleiding. Onder vigeur van de huidige regeling kan echter niet zonder meer worden gesteld dat minimaal hbo-niveau vereist is. De ratio van de regeling dwingt ook niet daartoe. De gedachte dat een lager opleidingsniveau in de regel niet de vereiste specifieke deskundigheid biedt, lijkt de A-G aanvaardbaar, maar moet van geval tot geval worden getoetst.
Voorts kan volgens de A-G naar gewoon spraakgebruik niet worden gezegd dat iemand die over diverse vakdiploma's beschikt, niet op zijn terrein als "deskundig" geldt. Dit klemt temeer nu de regeling ook wordt toegepast op beroepsvoetballers.
De A-G concludeert dat uit het voorgaande volgt dat het Hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan en dat het cassatieberoep van belanghebbende slaagt.