De inspecteur heeft gesteld dat zijn schatting is gebaseerd op wat een alleenstaande minimaal nodig heeft. Belanghebbende heeft gemotiveerd betwist dat hij meer inkomsten heeft genoten dan het loon voor zijn via het uitzendbureau verrichte werkzaamheden. Het Hof verwerpt de kennelijke stelling van de inspecteur dat door hem gesignaleerde tegenstrijdigheden in de verklaringen van belanghebbende zodanig zijn dat de verklaringen in het geheel buiten beschouwing moeten blijven. Voor zover al tegenstrijdigheden aanwezig zijn, kan niet geoordeeld worden dat deze het totale beeld van de situatie waarin belanghebbende stelt te hebben verkeerd zo doen kantelen, dat de inspecteur ontslagen is van zijn verplichting de schatting te onderbouwen.
Het Hof hecht geloof aan de verklaring van belanghebbende dat hij na zijn vertrek uit [S] bij zijn moeder in [U] is gaan wonen, dat hij in 2006 herstellende was van een operatie en in verband daarmee slechts 1 dag per week via een uitzendbureau werkzaamheden heeft verricht. De bewijskracht hiervan wordt versterkt door de verklaring van een arts van het Antonie van Leeuwenhoek Ziekenhuis en de vermelding van het adres van de moeder als belanghebbendes adres op de het uitzendbureau verstrekte loonstroken, alsmede op het aantal op de loonstroken ingevulde loondagen. Voorts hecht het Hof geloof aan de verklaring van belanghebbende dat hij in de zomer van het jaar 2006 naar Italië is gegaan en aldaar los- vastwerkzaamheden heeft verricht waarmee hij in de vorm van kost en inwoning werd betaald. De bewijskracht hiervan wordt versterkt door de ter zitting van 24 april 2012 geloofwaardig afgelegde verklaring van de huisvriendin, dat zij dacht dat het beter voor belanghebbende was om in een andere omgeving even te kijken wat hij wel/niet kon en hem min of meer heeft gedwongen om met haar mee te gaan naar Italië, alwaar zij toen verbleef. Indien en voor zover de inspecteur stelt dat ter zake van betalingen in natura enig bedrag tot het belastbaar inkomen moet worden gerekend, acht het Hof hem er niet in geslaagd een begin van bewijs te leveren over de omvang daarvan. Hier doet evenmin aan af dat belanghebbende in de periode waarin hij in Italië verbleef, te weten van de zomer 2006 tot begin 2009, meerdere malen naar Nederland is gereisd, nu aannemelijk is dat naar belanghebbende en de huisvriendin hebben verklaard, hij in die gevallen met anderen is meegereden.
Onder de onder 4.4.3 vermelde omstandigheden verwerpt het Hof de stelling van de inspecteur dat belanghebbende het door de inspecteur geschatte bedrag heeft genoten op de enkele grond dat een gemiddelde alleenstaande dit bedrag nodig heeft voor zijn levensonderhoud. Nu de inspecteur geen andere onderbouwing heeft gegeven van zijn schatting acht het Hof hem niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de aanslag te hoog is vastgesteld. De inspecteur heeft met betrekking tot het in de aangifte opgenomen belastbare inkomen uit werk en woning ad € 156 uitsluitend verworpen op de grond dat het inkomen negatief moet zijn geweest indien rekening wordt gehouden met het niet in aftrek te brengen bedrag dat onder de drempel voor buitengewone uitgaven ad € 793 valt en het bedrag dat onder de drempel voor giften ad € 60 valt. Nu het Hof in het geval van belanghebbende aannemelijk acht dat hij in 2006 voor zijn levensonderhoud was aangewezen op steun van derden, waaronder zijn moeder en zuster, en de inspecteur deze buitengewone uitgaven en giften als zodanig niet heeft betwist, heeft het Hof geen reden voor de vaststelling van het belastbare inkomen uit werk en woning uit te gaan van een ander bedrag dan het aangegeven bedrag.