Op grond van het “Beschäftigungsvertrag”, zoals hierboven gedeeltelijk weergeven in rechtsoverweging 3.5, stelt het Hof verder het volgende vast: [A] heeft haar verplichtingen jegens [D] overgedragen aan [C]. [C] is jegens [A] gehouden tot uitvoering van de charterparty. [C] ontvangt op grond van punt 4 van het Beschäftigungsvertrag van [A] alle van [D] te ontvangen vergoedingen, verminderd met de door [A] als eigenaresse van het schip te dragen kosten van afschrijving en financiering. Voorts heeft [C] een koopoptie op het schip tegen een koopprijs die door partijen op voorhand is bepaald op de stichtingskosten van het schip verminderd met de afschrijving over de periode van de huur van het schip.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is het Hof van oordeel dat het goederenvervoer in wezen wordt verricht voor rekening en risico van [C]. [A] geniet weliswaar een vergoeding voor de kosten van afschrijving en financiering van het schip, maar [C] exploiteert het schip en geniet de winst die met het gebruik van het schip in de Rijnvaart wordt behaald en die zij als eigen winst in haar jaarrekening heeft verantwoord. Bovendien heeft de Nederlandse bevoegde autoriteit aan [A] een Rijnvaartverklaring uitgereikt, waarop als exploitant uitsluitend de naam [C] is vermeld. [C] heeft derhalve te gelden als de onderneming waartoe het schip behoort.